Nele Stinckens
Janse en De Jong besluiten in een recent artikel in het Tijdschrift voor Psychotherapie (2020) dat “voortgangsfeedback een mooie manier kan zijn om cliënt en therapeut beter te laten samenwerken, of sneller resultaat te boeken, maar dat er een verbeterslag te maken valt in hoe instrumenten en feedbacksystemen actief worden ingezet” (p. 356).
De meeste studies hebben zich tot nog toe gericht op de effectiviteit van het gebruik van voortgangsfeedback. Maar de onderliggende werkingsmechanismen ervan zijn weinig onderzocht. Op basis van de Contextual Feedback Intervention Theory (CFIT) van Sapyta en collega’s (2005) kunnen we ervan uitgaan dat zowel cliënt- en therapeutkenmerken als de specifieke feedbackmethode van invloed zijn op de mate waarin cliëntfeedback het therapieproces beïnvloedt.
Wat de feedbackmethode betreft zijn er aanwijzingen dat feedbacksystemen die niet enkel symptomen of welbevinden monitoren, maar ook relevante procesvariabelen (zoals de hoop van de cliënt of de kwaliteit van de werkalliantie) meer effect oogsten (Lambert et al, 2010). Ook blijkt het werken met feedback effectiever wanneer de cliënt actief wordt betrokken bij het bespreken van de feedback.
Om die reden horen cliënten bij aanvang goed geïnformeerd te worden, opdat ze tijd en energie willen spenderen aan het reflecteren op hun proces. Zij moeten overtuigd worden van de meerwaarde van hun systematische reflecties op hun eigen functioneren (‘het helpt om te monitoren of de therapie aanslaat, of bepaalde moeilijkheden of problemen meer aandacht vereisen’), op het therapieproces (‘het leert ons wat werkt voor jou en wat niet’) en op de werkalliantie (‘het zorgt ervoor dat onze neuzen in dezelfde richting blijven wijzen en dat we goed afgestemd zijn op elkaar, ook als er misschien eens een haar in de boter zit’). Ook moeten cliënten de veiligheid voelen om hun feedback vrijelijk en zonder angst voor afwijzing of beoordeling te kunnen uiten (‘het kan zijn dat ik de bal al eens mis sla of dat je je onvoldoende begrepen voelt, dan zou ik het heel fijn vinden om dat van jou te horen’).
Tenslotte blijkt een intensiever gebruik van feedback, met routinemetingen (in plaats van laagfrequente voor- en nametingen) tot een beter therapieresultaat te leiden omdat er sneller kan worden bijgestuurd (Janse et al., 2020). Om het blijvend engagement bij cliënten aan te moedigen om systematisch (en niet sporadisch of eenmalig) feedback te geven, is het nodig dat zij zelf ook de therapeutische winst ervaren van hun engagement: zij moeten ervaren dat hun stem ertoe doet en dat zij mee sturing kunnen geven aan het therapeutisch proces. Ook moeten zij ervaren dat hun volgehouden inspanningen om te reflecteren over hetgeen zich afspeelt in en buiten de therapie de veranderingsprocessen kan helpen intensifiëren of consolideren.
Daarnaast zijn ook de cliënt- en therapeutkenmerken van betekenis. Net zoals het therapeutisch proces bepaald wordt door het unieke samenspel van cliënt en therapeut, geldt dit evenzeer voor het feedbackproces. Het feedbackgericht werken heeft alleen zin als beide participanten dit als zinvol beleven én als het geven, ontvangen en terugkoppelen van feedback op een open en niet-defensieve manier kan gebeuren, voldoende afgestemd op elkaar. Dit geldt met name voor cliënten met ernstige cluster-B-persoonlijkheidsproblematiek, waarbij moeilijkheden met emotieregulatie in combinatie met negatieve voortgangsfeedback voor innerlijke ontregeling kan zorgen en de therapeutische relatie onder druk kan zetten (De Jong et al., 2017). Dit impliceert echter niet dat de pathologie van cliënten bij voorbaat een contra-indicatie moet zijn voor het werken met cliëntfeedback. Cruciaal is vooral of cliënt en therapeut erin slagen om de feedback te hanteren als een gedeelde routeplanner die hen verbonden en op koers houdt.
De houding van de therapeut speelt hierbij uiteraard een cruciale rol: een positievere attitude van de therapeut voorspelt een succesvol gebruik van voortgangsfeedback.
Volgens de theorie van de Regulatory Focus zijn mensen ofwel gericht op het behalen van succes ofwel op het vermijden van mislukkingen. Therapeuten die vooral hoog scoren op de laatste dimensie blijken minder goed gebruik te maken van cliëntfeedback: zij haken sneller af bij negatieve feedback en zijn minder goed in staat om constructieve oplossingen te bedenken (De Jong & De Goede, 2015). Hierbij aansluitend beïnvloedt ook het competentiegevoel van therapeuten hoe er met feedback wordt omgegaan: therapeuten met een hoge mate van self-efficacy kunnen negatieve feedback beter hanteren dan hun onzekere collega’s, die geneigd zijn om negatieve processignalen toe te schrijven aan persoonlijk falen en het bespreken ervan liever vermijden (De Jong et al., 2012).
Uit eigen ervaring weten we deze contextfactoren vaak veronachtzaamd worden vanuit het beleid of de organisatie. Al te gemakkelijk gaat men ervan uit het louter beschikbaar stellen van de nodige feedbackinstrumenten zal volstaan en dat hulpverleners zich de methodiek van het feedbackgericht werken als vanzelfsprekend zullen eigen maken en dat cliënten wel zullen volgen.
Opdat cliëntfeedback een natuurlijk en werkzaam onderdeel zou vormen van de reguliere hulpverlening, horen hulpverleners input en inspiratie te krijgen bij het installeren van een expliciete feedbackcultuur. Ze moeten ook begeleid worden bij het integreren van het feedbackgericht werken binnen hun teamwerk en in inter- of supervisie, niet ter evaluatie of controle van de betrokken hulpverleners, maar ter bevordering van hun reflectie en afstemming rond het primaire proces met hun cliënten.
Vanuit QIT hebben we de afgelopen jaren sterk ingezet op het uitwerken van een gefaseerd vormingstraject, bestaande uit demomateriaal, oefenlabo’s, illustraties van ‘good practices’, Q&A’s,… Het vormingsaanbod bestaat uit verschillende modules die gericht zijn op het creëren van een veilig en stimulerend monitoringklimaat en het stimuleren van de motivatie en het competentiegevoel van therapeuten.
Janse, P. & Jong, K. de (2020). Hoe voortgangsfeedback de resultaten van behandelingen verbetert. Tijdschrift voor Psychotherapie, 46(5), 348-360.
Janse, P., Jong, K. de, Veerkamp, C., Dijk, M.K. van, Hutschemaekers, G.J. & Verbraak, M.J. (2020). The effect of feedback-informed cognitive behavioral therapy on treatment outcome: A randomized controlled trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 88, 818-828.
Jong, K. de, Goede, M. de (2015). Why do some therapists not deal with outcome monitoring feedback? A feasiblity study on the effect of regulatory focus and person-organization fit on attitude and outcome. Psychotherapy Research, 25, 661-668.
Jong, K. de, Segaar, J., Ingenhoven, T., Busschback, J. van & Timman, R. (2017). Adverse effects of outcome monitoring feedback in patients with personality disorders: A randomized controlled trial in day treatment and inpatient settings. Journal of Personality Disorders, 32, 1-21.
Jong, K. de, Sluis, P. van, Nugter, M.A., Heiser, W.J. & Spinhoven, P. (2012). Understanding the differential impact of outcome monitoring: Therapist variables that moderate feedback effects in a randomized clinical trial. Psychotherapy Research, 22. 464-474.
Commentaires