- Lynn Van den Eynde en Nele Stinckens -
Op 2 juni 2022 organiseerde Howest (Hogeschool West-Vlaanderen) een symposium dat in het teken stond van blended care in de geestelijke gezondheidszorg. De dag werd afgetrapt door Ernst Koster (gedragstherapeut en hoogleraar aan UGent). Hij lichtte de belangrijkste basisconcepten toe en legde de nodige nuances. Zo is online hulpverlening niet hetzelfde als blended hulpverlening. Bij dat laatste wordt online technologie gecombineerd met face-to-face hulpverlening, daar waar technologie bij online hulpverlening op zichzelf staat en niet wordt ingebed in een face-to-face contact. Onder e-health verstaan we de brede inzet van elektronische middelen in de gezondheidszorg (bijvoorbeeld een elektronisch patiëntendossier) , daar waar m-health gaat over het inzetten van mobiele technologie (bijvoorbeeld wearables).
In feite doen we al meer aan e-health en blended care dan we denken, we benoemen het enkel niet zo. Denk maar aan het gebruik van een website, een online agenda, een EPD, beeldbelsessies,... Maar de toepassingsmogelijkheden kunnen natuurlijk veel verder reiken. Op diagnostisch vlak kunnen bepaalde monitoring-systemen, online dagboekmethoden of interessante apps worden ingezet om probleemgedrag breder en meer systematisch in kaart te brengen Technologie kan ook ondersteunend zijn in preventieve gezondheidszorg door een snellere detectie van moeilijkheden en door het inzetten van laagdrempelige en vroege interventies. Ook op vlak van therapie zijn de toepassingen van blended care veelzijdig. In de traditionele therapiesetting zijn de wachtlijsten vaak lang, is de intensiteit van behandeling eerder laag en hebben we slechts een beperkte tijd ter beschikking om veranderingen te initiëren. We kunnen ons ook de vraag stellen wat er gebeurt tussen sessies door, tijdens al die andere uren van de week wanneer de cliënt niet in therapie is? Worden bepaalde aspecten van de therapie dan gegeneraliseerd en zo ja, in welke mate? Door technologie te implementeren en meer blended te werken, kunnen we het zorgtraject van de cliënt verrijken en verbreden. Denk maar aan de mogelijkheden van hybride behandelingen, het inbrengen van ervaringsdeskundigheid (bijvoorbeeld via Psychosenet), het toevoegen van VR aan de behandeling bij fobieën, online huiswerk, cognitieve trainingen, het monitoren van behandeleffecten, stepped care opties als tussenstap,...
Het verhaal van Koster was echter geen ongenuanceerde ‘goed nieuws show’; hij stipte ook een aantal aandachtspunten aan. Zo moeten we steeds rekening houden met de digital literacy van cliënten én hulpverleners. Wat zijn de digitale skills van cliënten en hoe vertrouwd ben je zelf met digitalisering? Ook is het cruciaal om de kwaliteit van het online aanbod na te gaan en het kaf van het koren te scheiden. Koster besloot zijn lezing als volgt: “menselijk contact blijft een schitterend medium, maar we hoeven technologie niet te beschouwen als onze concurrent of vijand.”
Tom Van Daele (klinisch psycholoog en onderzoeksleider aan Thomas More, KULeuven en Queen's University Belfast) zette de plenaire lezing verder en zoomde in op de nieuwe evoluties en trends binnen de geestelijke gezondheidszorg. Ook virtual reality passeerde de revue. Verder maakte hij ons vooral bewust van het feit dat we op zoek moeten blijven gaan naar werkzame manieren om technologie te integreren in de klinische praktijk. Het is fout om te veronderstellen dat het louter installeren van een app voldoende is voor mensen om er mee aan de slag te gaan.
Onderzoek van Baumel et al. (2019) toont aan dat slechts 5% van de mensen die een app installeert er na één maand nog gebruik van maakt. Dus ook al lijkt het aantal geïnstalleerde apps hoog, slechts een klein percentage maakt er effectief gebruik van op langere termijn. Zelfs als je daar een vorm van ondersteuning aan toevoegt (bijvoorbeeld via chat of sms) haken mensen makkelijk af. Er is dus meer nodig om mensen gemotiveerd en geprikkeld te houden. Echter, op dit moment is onze kennis van blended care nog te beperkt. Het zal in de toekomst belangrijk worden om te blijven inzetten op bijscholing van hulpverleners en ontwikkeling van technologie in nauwe afstemming met de praktijk.
Na de plenaire lezingen was het tijd voor enkele workshoprondes. Nele Stinckens ging in haar workshop na hoe je keuzes kan maken in blended hulpverlening, met aandacht voor de therapeutische relatie. De therapeutische relatie blijkt één van de belangrijkste dragers te zijn van het veranderingsproces in therapie, ongeacht de therapeutische stroming. Specifieke cliënt- en therapeutkenmerken bepalen hoe de therapeutische relatie zich ontwikkelt en welke onvermijdelijke kortsluitingen er zich kunnen voordoen. Zo hebben niet enkel de persoonskenmerken van cliënt en therapeut een invloed, ook hun relationele behoeften, gehechtheidsstijlen en onderlinge dynamiek spelen een belangrijke rol. Dit is niet anders in blended therapie. Ook wanneer de traditionele face-to-face sessies worden afgewisseld met online zelfhulp blijft een fijnmazige afstemming op de verschillende componenten van de therapeutische relatie cruciaal. In de workshop werd aan de hand van casussen geÏllustreerd hoe een blended aanbod ‘op maat’ kan worden uitgewerkt, waarbij de therapeutische relatie als helpende factor ten volle kan worden benut.
Lynn Van den Eynde lichtte in haar workshop de belangrijkste pijlers van de nieuwe kwaliteitswet toe. Deze wet is er gekomen om een overkoepelend wettelijk kader te creëren voor de verschillende gezondheidszorg-beoefenaars. De wet moet ervoor zorgen dat de rechten van cliënten expliciet verzekerd zijn en dat zij altijd en overal toegang hebben tot kwaliteitsvolle zorg. Lynn spitste zich toe op de meest relevante aspecten voor de praktijk van klinisch psychologen, orthopedagogen en psychotherapeuten. Ook illustreerde ze op welke manier QIT online kan ontzorgen in de uitvoering van die wet en welke functionaliteiten voorhanden zijn om te beantwoorden aan de belangrijkste vereisten van de Kwaliteitswet die sinds 1 juli 2022 van kracht is.
Verder woonden we ook een workshop bij van Herwig Claeys (klinisch psycholoog en webontwikkelaar). Hij onderzocht of platformen voor online hulp een deel van de oplossing kunnen zijn voor de unmet needs binnen de geestelijke gezondheidszorg. We spreken van een unmet need (of niet ingevulde zorgnood) wanneer iemand wel voldoet aan de criteria van een psychische stoornis maar binnen het jaar geen toegang heeft (gevonden) tot professionele hulpverlening. In Vlaanderen heeft ongeveer 61% van de volwassenen met een psychische stoornis een unmet need. Voor jongeren ligt dit percentage nog hoger. Dat betekent dat slechts een minderheid van de mensen met een psychische stoornis op jaarbasis wordt behandeld. Bij de meerheid van mensen die wel zorg krijgt, is die behandeling niet adequaat. Bovendien duurt het vaak erg lang vooraleer mensen effectief hulp zoeken, gemiddeld zo’n 10 tot 15 jaar. Het uitstellen van zorg verhoogt dan weer de kans op de ontwikkeling van andere psychische problemen. Wanneer mensen dan eindelijk hulp vinden, blijven ze vaak lang circuleren in de hulpverlening. Het is duidelijk dat ons huidig gezondheidszorgsysteem tekort schiet. De vraag is hoe we die behandelkloof kunnen dichten. Claeys ging in zijn workshop op zoek naar antwoorden.
Je zou denken dat de oplossing ligt in het inzetten van meer professionals, maar internationaal onderzoek toont aan dat het aantal hulpverleners en het aantal bedden géén impact heeft op het verlagen van de toegang tot zorg. Een eenvoudige verhoging van het aantal hulpverleners zal dus niet leiden tot een daling van de unmet need. Meer van hetzelfde werkt niet. Volgens Claeys ligt een duurzame oplossing in de reorganisatie van zorg. In de eerste plaats is het belangrijk om de toegang tot zorg gemakkelijker te maken en drempels te verlagen, bijvoorbeeld via rechtstreeks toegankelijke online interventies of een laagdrempelig (online) groepsaanbod. Zulke initiatieven kunnen de toegang tot professionele gezondheidszorg vergroten en de overstap vlotter laten verlopen. Ten tweede moeten we meer inzetten op continuïteit van zorg, een betere afstemming en een vlottere doorstroming. Ten derde ziet Claeys ook heel wat potentieel in blended care omdat deze vorm van hulpverlening een intensieve en meer systematische aanpak toelaat. Tot slot is het belangrijk om meer in te zetten op kinderen en jongeren, aangezien een kwart van alle stoornissen bij de Belgische bevolking ontstaat vóór de leeftijd van 14 jaar. Preventie en vroegdetectie zou zich dus in eerste instantie op die leeftijdscategorie moeten richten. Kortom, vanuit zijn ervaring bij www.online-hulpverlening.be ziet Claeys heel wat opportuniteiten in online platformen. Online zelfhulp kan dus wel degelijk bijdragen tot een deel van de oplossing voor de unmet needs in de hulpverlening.
Na de middag volgde er een actief netwerkmoment met blended hapjes & drankjes. Op de innovatieve beurs werd een infostand voor QIT voorzien. De dag werd afgesloten met een boeiend panelgesprek. Het was erg fijn en leerzaam om te kunnen verbinden met mensen uit het werkveld!
We kunnen besluiten dat blended care niet meer weg te denken is uit de hulpverlening. Toch is het belangrijk om ons te realiseren dat blended hulp geen doel op zich is, maar een manier op zorg te verlenen. Bovendien is en blijft het belangrijk om onszelf en onze manier van werken in vraag te blijven stellen, ook wanneer we blended werken. Kortom, het potentieel van blended care is groot, mits een zorgvuldige implementatie ervan in de klinische praktijk.
Wil je graag de sfeer opsnuiven van het symposium? Bekijk dan hier de aftermovie
Referenties:
Baumel, A., Muench, F., Edan, S., & Kane, J. M. (2019). Objective user engagement with mental health apps: systematic search and panel based usage analysis. Journal of medical Internet research, 21(9), e14567.
Bruffaerts, Ronny. 2021. De mythes voorbij. Het Public Health perspectief in de geestelijke gezondheidszorg. Zorgnet-Icuro.
Comentarios