Nele Stinckens
Bruce Wampold is een gerenommeerd onderzoeker in de wereld van de psychotherapie, die al decennialang een lans breekt voor de zogenaamde common factors in psychotherapie. Het gaat om werkzame factoren die gemeenschappelijk zijn voor alle vormen van psychotherapie en die de modelspecifieke factoren overstijgen. Die common factors hebben betrekking op de overeenstemming omtrent therapiedoelen, de kwaliteit van de therapeutische relatie en de zelfwerkzaamheid van de cliënt.
Hoewel de impact van deze gemeenschappelijk werkzame factoren op het therapieresultaat overtuigend is aangetoond, blijft het onderzoek naar deze elementen schaars, vergeleken met het groot aantal studies over de modelspecifieke factoren. Veelzeggend is onderstaande grafiek die verscheen in World Psychiatry (Wampold, 2015). De hoogte van de balkjes weerspiegelt de effectgrootte van de verschillende factoren; de breedte zegt iets over het volume onderzoek dat is uitgevoerd naar deze factoren. De grafiek maakt duidelijk dat datgene wat het meest telt in psychotherapie, het minst wordt onderzocht.
Eerder dan de common factors als afzonderlijke variabelen te benaderen, pleit Wampold ervoor om ze in hun onderlinge samenhang te bekijken, hetgeen ook beter aansluit bij de complexe processen die eigen zijn aan therapeutische verandering. Wampold ontwikkelde het zogenaamde contextueel model dat drie centrale paden markeert waarlangs psychotherapie tot verandering kan leiden: (1) een echte, authentieke relatie tussen cliënt en therapeut, (2) het creëren van verwachtingen door het aanreiken van een helder kader over de psychische problemen en de aanpak ervan, (3) het uitvoeren van specifieke gezondheidsbevorderende acties die aanvaardbaar en geloofwaardig zijn voor de cliënt. Vooraleer deze veranderingspaden kunnen worden geactiveerd, is een initiële therapeutische band - gebaseerd op veiligheid en vertrouwen - noodzakelijk.
In een recente publicatie in Psychotherapy Reseach (Finsrud et al, 2022) worden twee overkoepelende dimensies uitgelicht die het contextueel model overspannen: warmte en competentie. Of om het kernachtig in het Engels uit te drukken: 'The therapist has to get it and to get you', waarbij ‘you’ slaat op de unieke cliënt met wie een therapeutisch avontuur wordt aangegaan.
Deze contextuele visie zit ook vervlochten in de feedbackgerichte methodiek die we bij QIT hebben ontwikkeld. Zo peilen de feedbackinstrumenten van onze QIT-bibliotheek niet enkel naar outcome-aspecten, maar ook naar cruciale proces- en alliantie-aspecten: wat ervaren cliënten als helpend of storend in het therapieproces? Wat ontbreekt er volgens hen? Hoe hoopvol zijn ze dat therapie hen zal kunnen helpen om met hun moeilijkheden om te gaan? Hoe ervaren cliënten de emotionele band met hun therapeut? Staan hun neuzen in dezelfde richting op vlak van therapiedoel en -aanpak?
Omdat elk therapietraject uniek en gelaagd is, combineren we kwantitatieve en kwalitatieve vragenlijsten. Deze laatste peilen via open invulvelden naar de specifieke beleving van cliënten die ze in eigen woorden kunnen weergeven.
Door middel van cliëntfeedback komen hulpverleners snel te weten of hun aanpak al dan niet werkt voor deze cliënt en verwerven ze inzicht in waarom dit zo is.
Hulpverleners krijgen dankzij deze veelzijdige feedback niet enkel voeling met hoe de cliënt het contact ervaart, maar ook of er eventueel ruis ontstaat op de relationele lijn.
Langs cliëntzijde valt er eveneens winst te rapen: cliënten ervaren dat hun stem ertoe doet en dat zij mee sturing kunnen geven aan het therapeutisch proces. Dankzij hun volgehouden inspanningen om te reflecteren over hetgeen zich afspeelt in therapie kan groei worden geïntensifieerd en herstel worden geconsolideerd.
Wampold, B.E. (2015). How important are the common factors in psychotherapy? An update. World Psychiatry (14), 270–277.
Finsrud, I., Nissen-Lie, H.A., Vrabel, K., Hostmaelingen, A., Wampold, B. & Ulvenes, P.G. (2022). It’s the therapist and the treatment: the structure of common therapeutic relationship factors. Psychotherapy Research, 32(2), 139-150.
Comments